‘Ik ben bang dat ik jou pijn ga doen’ – haar toon is verontschuldigend. Ik geloof dat het de herfst van 2022 was, maar misschien was het al winter. We staan op een doordeweekse avond aan de bar van een café. Ik bestel twee bier en draai me een beetje geïrriteerd om. ‘En waarom denk je dat?’ vraag ik. ‘Je bent gewoon een gevoelige jongen, bedoel ik’ – probeert ze nog te redden. Ik probeer het ‘verwijt’ snel te vergeten.
We zijn een half jaar aan het daten en dat gaat eigenlijk heel natuurlijk. We komen allebei uit een lange relatie en hebben weinig haast direct een nieuwe in te rommelen. Onze afspraakjes spelen zich af in eetcafés en kroegen. Er wordt veel gedronken en lang gepraat en we slapen altijd bij haar: dat komt goed uit want mijn huis is een puinzooi. Ons samenzijn is ongedwongen. Het is misschien geen allesverslindende verliefdheid, maar het is zeker een dikke middelvinger naar de eenzaamheid. Soms hebben twee mensen nodig wat ze nodig hebben.
Dat het een driehoeksverhouding is, valt haar niet op. De verstekeling heet uiteraard alcohol en dat is een hebberige geliefde. Het maakt niet uit hoe laat we afspreken, ik zorg dat ik een gedegen basis promillage heb aangelegd. Het zijn de dagen dat ik permanent ruik naar een cocktail van drank, sigaretten, listerine en – als de kegel echt erg is – verse knoflook. Eau d’Alcoholisme noem ik dit odour.
Verslaafd daten is een delicate bezigheid. Alles is erop gericht de illusie van verbinding overeind te houden, zonder de ander echt dichtbij te laten. Dat dit lang goed bleef gaan, was voor mij toen al een wonder – een welkom wonder, want ze maakte me blij. Uiteindelijk liep het spaak toen ook zij inzag dat ik emotioneel niet aanwezig was. Aan een drankprobleem dacht ze eigenlijk niet – eerder dat ik met mijn hoofd nog bij een ex-vriendin zat, of overwerkt was. Het rookgordijn was weer kunstig opgetrokken.
Toen een paar maanden later de omvang van mijn verslaving aan het licht kwam, heb ik haar gebeld. Ze is absoluut niet haatdragend, sterker nog, ze is afgelopen jaar erg betrokken geweest bij mijn nieuwe leven. Na mijn klinische behandeling was ze de eerste door wie ik me weer serieus genomen voelde. Soms vraag ik me af waar ik dat aan verdiend heb. De omgang is verschoven naar een platonische vriendschap en dat is prima. Maar toch: gesprekken over het verleden gaan moeizaam, er zit veel schaamte. Ik durf nauwelijks te vragen hoe ze mij heeft ervaren in die dagen. Zij ziet mijn ongemak en begint er daarom ook niet over. Soms moet je drukken waar het pijn doet, maar dat blijkt moeilijk.
Tijdens een wandeling in een stadspark zegt ze uit het niets: “Gino, ik heb iemand leren kennen en we zijn aan het daten.” De toon lijkt verontschuldigend. De inhoud doet iets waar ik niet op voorbereid was. Dat soort gevoelens horen er niet te zitten – daar heb ik afgelopen jaar zorgvuldig voor gewaakt. Wat is dit nu? Is dit puberaal vastklampen aan de laatste persoon die verliefd naar me keek? Platte jaloezie? De million dollar question schiet als een stroomstoot door mijn neocortex, is even confronterend als zinloos en blijft uiteindelijk ongesteld:
Wat als we een eerlijke kans hadden gehad? Wat als ik een andere man was geweest?
Zwijgend lopen we onder een langzaam ondergaande oktoberzon. Zelfs de oude eiken hebben geen antwoord op vragen die zo volstrekt hypothetisch zijn. En zo gebeurt er twee jaar later waar zij destijds al bang voor was: ze doet me pijn. Het zou alleen niet eerlijk zijn om haar dat te verwijten – dit ligt bij mij. Ik heb een half mensenleven waarmee ik in het reine moet komen, en daar is zij een onderdeel van.
Want ook daarin sloeg ze de spijker op zijn kop die herfstavond in 2022: ik blijk gewoon een heel gevoelige jongen – en daar kan ik nuchter dus helemaal niets mee.