Plots staat het daar: een manshoge reclamezuil met daarop een kolkend glas bockbier. Tussen de vallende bladeren staart het me indringend aan. King Harvest has surely come. Het is allemaal erg filmisch: de eikenbladeren zijn geel en oranje, de drank robijnrood en de schuimkraag maagdelijk wit. Druppels parelen langs de voet van het fluitje. Ik kan het bijna proeven. Twee zaken mogen duidelijk zijn: 1. Het is herfst 2. Een alcoholist is de natte droom van ieder reclamebureau.
Het najaar ligt over de stad en ik ben onderweg naar een eetcafé waar ik heb afgesproken met een oude vriend. Ik hou van de herfst: de lage zon en lange schaduwen. Ik hou van de in schoonheid stervende bomen en de korte maar felle dagen. Ik hou van de geur van natte bladeren en paddenstoelen in het bos. Ik hou van het geluid van de ritselende wind en een accordeon in mineur. Ergens schuilt een Romani-ziel – en daarmee een hoop gevoel voor dramatiek.
In gebruik waren er twee seizoenen: licht en donker. In het donkere seizoen voelde ik me thuis. Dan kon ik me verstoppen in de kraag van mijn jas of een volle kroeg. Ik kon me makkelijk afzonderen. Het is niet moeilijk om die dagen niemand over de vloer te krijgen: mensen zijn naar binnen gekeerd en letten minder op elkaar. Regenbuien op de fiets gaven me het idee enigszins fris op werk aan te komen. In het duister was ik veilig.
In het café zit de vriend te wachten. Ook hier warme kleuren: eikenhout en koper. Voor zijn neus staat een glas herfstbock. Zou het reclamebord hem ook te pakken hebben gehad? Ik begroet hem en vertel over de lichtbak buiten, mijn ontluikende obsessie met bockbier en de geniepige effectiviteit van seizoensgebonden advertentiecampagnes.
“Is dit een moeilijke tijd om niet te drinken?” vraagt hij.
“Herfst, bedoel je?” antwoord ik twijfelend, ”Het is een lastig seizoen: als de bladeren verkleuren en mijn gemoed melancholischer wordt, heb ik wel vaker zucht.”
Hij knikt en neemt schuldbewust een slok van zijn bier.
“Maar winter is ook taai.” vervolg ik. “Op korte dagen vol loerende eenzaamheid verlang ik soms naar drank.”
De vriend zwijgt.
“Lente, vraag je? Wanneer mensen zich bij de eerste zonnestralen een mediterrane levensstijl aanmeten? Probeer dan maar eens nuchter te blijven.”
Nu kruist hij zijn armen om gepaste afstand tussen hem en het glas te bewaren.
“En begin me niet over de zomer! De dagen dat je zo murw geslagen bent door hitte dat je niets anders wil dan tot diep in de nacht drinken? Man, dan ga ik door het plafond van de dorst!”
Het lichte seizoen was de vijand. De ongenadig felle zon op mijn grauwe huid. De opdringerige stralen tussen de gordijnen die ongevraagd een nieuwe dag aankondigden. De vrolijke betrokkenheid van de mensen om me heen. Ik kon al die goede bedoelingen wel vervloeken destijds – continu bang ontdekt te worden in mijn zelfgecreëerde kerker.
Daartussen zat niets. Het was koud en donker, of heet en licht. De wereld was zwart of wit – en meestal zwart. Het brein van een nog drinkende alcoholist is niet ontvankelijk voor de subtiliteit van vier seizoenen. De herfst had ik al jaren niet gezien – en nog langer niet gewaardeerd. Hoe anders is het leven nu? Het kan verkeren.
Na het relaas ben ik theatraal zuchtend onderuitgezakt op mijn kruk. Mijn vriend kijkt me grijnzend aan – ook ik kan een glimlach niet onderdrukken. Het donkerrode bier slaat dood in het glas.
Langzaam leunt hij over de tafel en tikt tegen het vaasje: “Dus dit doet je eigenlijk niet zo veel?”
“Niet meer dan anders.” antwoord ik weemoedig, maar naar waarheid.