‘Dus jij kan nooit meer drinken?’ vraagt de zatte man grijnzend. Zijn haar kleurt rood in het licht van de warmtelamp en ook zijn neus lijkt geschminkt. ‘Ook niet ééntje?’ ‘Ook niet eentje’, antwoord ik. ‘Voor altijd?’, vervolgt hij met verbazing, ‘Of voor altijd niet dan. Voor nooit! Jij kan voor nooit meer drinken!’ Zijn cirkelredenatie is bijna poëtisch, zijn schelle lach is dat zeker niet. De grappenmaker zoekt ondertussen in zijn zakken naar de aansteker die op tafel ligt. Ik laat hem spartelen.
Ik ben op café en blijkbaar is het circus in de stad. Aan de luifels hangen kleurige lampjes en aan de bar voorspellen mensen ongevraagd je toekomst. Ik kan tegenwoordig naar de kroeg, maar het blijft koorddansen. De ene avond is de andere niet – en soms is dus het circus in de stad. Ik ben opgegroeid in het café en heb er altijd gewerkt en ik voel me dus vertrouwd tussen de acrobaten, paardenmenners en messentrekkers. Mijn sociale leven speelde zich ooit uitsluitend af in de grote tent. Ik kan me weinig zaken van belang herinneren die niet aan de toog begonnen: vriendschappen, liefdes, goede verhalen – minder geslaagde verhalen trouwens ook. Is dit een achterdeurtje dat ik open heb staan? Dat ik het niet kan laten om even onder het tentdoek door te glippen om de show te zien? Toch de gekooide leeuwen treiteren terwijl ze loeren op mijn nuchterheid? Ik ben me van het gevaar bewust, maar misschien niet bewust genoeg – je kunt niet verslappen als je met wilde dieren werkt.
Beschonken kermisklanten zijn voor mij niet direct een trigger, maar soms kan een onverwachte alcoholwalm mijn hersenen op scherp zetten. Met klamme handjes en een ijverige speekselklier tol ik dan rond als de alcoholistische hond van Pavlov. Wat een magnifieke goocheltruc is dat. Het is ongelooflijk hoe direct reukzin is gekoppeld aan drankzuchtige herinneringen – of herinneringen in het algemeen. Geur vervaagt niet – niet echt. Dezelfde koppeling zorgt er ook voor dat je in een drukke winkelstraat feilloos het parfum van je overleden grootmoeder of de shampoo van een oude geliefde herkent.
De man probeert zijn sigaret aan te steken. Andersom! Andersom! Te laat. De geur van verbrand kunststof geneest me in ieder geval van de drang om te roken. Hij is wel echt heel erg bezopen. Zo kan ik ook zijn. Soms is het moeilijker om terug te kijken op de lachwekkende kant van mijn dronkenschap dan op de duistere. Het clowneske figuur dat ik ook kan worden. Ik heb liever dat er een beetje angstig of bezorgd naar mijn drankmisbruik wordt gekeken dan spottend. Het zegt veel over hoe ik mezelf graag zie – en nog meer over waar mijn prioriteiten liggen. Ik word niet graag uitgelachen. Ik ben liever de leeuwentemmer dan de nar. De man is dat misschien ook, maar dat is hij nu even vergeten: met aangelopen kop hijst hij tevergeefs aan het smeulende filter.
Soms loop ik op vrijdagavond een rondje door de uitgaansstraten. Langs lichtjes en spektakel en uitpuilende cafés. Gewoon om te kijken of het circus in de stad is. Het stelt me gerust te zien dat de show zonder mij ook gewoon doorgaat. Dat de mensen zich toch wel vermaken – of misschien niet vermaken.
Ik neem afscheid van mijn gezelschap en van de man. Hij schiet rechtop en kijkt me met één oog aan als ik hem gedag zeg. Hij gooit zijn verkoolde peuk op de grond, legt een hand op mijn arm en bazelt: “Ik heb zitten…zitten denken en misschien is het beter als jij gewoon helemaal n-nooit meer drinkt.”
Ik bedank de clown voor het goede advies en loop de nacht in, niet helemaal zonder rancune.