Met tegenzin laat ik mijn gezelschap achter in een kroeg in het centrum van Dublin. De kerkklok slaat twaalf uur en dat is laat genoeg voor deze herstellende alcoholist. Buiten grijnst een brutale meeuw me aan, zittend midden op het trottoir. De nachtlucht hangt vol beloftes als ik over de natte tegels richting hostel loop. Het kan ook de geur van verbrande gerst zijn die vanaf de Guinnessbrouwerij permanent als een deken over de stad ligt.
Ik ben vooral in Ierland om te wandelen langs de westkust, maar het kroegleven is hier onontkoombaar – zeker in Dublin. Op de eerste dag schiep God dit land, op de tweede dag was dat de pub. Al snel schuur ik aan tegen een levensstijl die ik thuis probeer te vermijden. Ik ben een jaar nuchter, dit moet ik toch kunnen?
Ik hoop dat de meisjes het niet te laat maken mijmer ik terwijl ik oversteek. Dat ik morgen met twee chagrijnige katerkoppen aan het ontbijt zit die alleen kunnen klagen over de plannen voor die dag. Alsjeblieft niet. Het is een nogal voorbarige beschuldiging, bedenk ik me snel. Misschien moet ik het ontbijt eerst even afwachten. Ondanks deze realisatie blijft het verwijt irritant door mijn hoofd zoemen.
Niet je eigen frustraties op anderen projecteren Gino…
Het begint te miezeren. In de steeg naast St. Ann’s Church scheurt een meeuw een berg vuilniszakken aan flarden. Uit een warm verlichte pub klinkt gezang, door het raam zie ik Ieren weemoedig het glas heffen bij een lied over verloren liefde en vergane glorie. Melancholisch wegkwijnen in nostalgie – dat is lekker. De meeuw kraait schel terwijl hij een bakje chips uit het afval trekt. Een man struikelt uit het portier van het café, wrijft door zijn verwilderde kapsel en loopt de steeg in – hij huilt, zie ik nu pas. Ik kijk hem na als hij verdwijnt in het donkere straatje, tot alleen het duister nog terugstaart.
Deze stad heeft net zo’n fucked up relatie met drank als ik heb.
Een stad met rafelrandjes noemen ze dat geloof ik. Straten en pleinen kunnen de façade misschien langer hooghouden dan een mens, maar verzakken uiteindelijk net zo onherroepelijk als lichaam en geest. En toch doet deze stad iets met me. Ze trekt aan me, ze zingt en verleidt, en ik wil maar wat graag ingaan op haar avances. Ik zou nu de kroeg in kunnen duiken en een geweldige avond hebben met een groep onbekende Ieren. Thuis is dat onmogelijk, daar is mijn problematiek – gelukkig – te algemeen bekend, maar hier kan dat prima. Als ik zorg dat ik eerder dan de rest terug in het hostel ben, zou er nooit een haan naar kraaien. Één nacht alleen in Dublin – mijn koninkrijk voor één vrije nacht.
Giechelend hoor ik mijn reisgenoten die nacht bij thuiskomst hannessen met het slot. Ik sliep toch niet echt. Als ze merken dat ik wakker ben, beginnen ze enthousiast te vertellen. Verhalen over volle kroegen, nieuwe vrienden en opdringerige mannen. Het klinkt als een mooi avontuur. Gelukkig hebben ze het leuk gehad. Ik zucht – nachtelijke avonturen, alleen niet meer voor mij. Nooit meer voor mij. Als alles goed gaat en ik nuchter blijf, is deze afstand permanent – als ik niet nuchter blijf, is ‘ie dat trouwens ook. Buiten lacht een meeuw spottend om deze constatering.
De meisjes liggen ondertussen een bed verderop zacht te snurken; zelf ga ik de slaap niet meer vatten. De kerkklok slaat half zes in de ochtend als ik dit stukje tik in een bedrukt kamertje in een hostel ergens in Dublin.
Zelfmedelijden is een lelijke emotie en mijn nuchterheid is me alles waard, maar fuck man wat is het soms eenzaam.