Ik ben bang. De rivier stroomt grauw door de binnenstad – alsof ze mij niet kent. De nazomer is definitief voorbij. Gevallen bladeren rotten in de goot. Ik loop er niet goed bij. Ik ben nuchter, maar daar is alles mee gezegd. Een blok frustratie drukt op mijn borst. Ik erger me aan alles en iedereen. Ik eet weinig en onregelmatig. Dit zijn de dagen van stro. De rivier schreeuwt luid en oordelend vanonder de brug.
Ik ben bang. Afgelopen jaar heb ik het leven op ‘makkelijk’ gespeeld. Geen werk, geen verplichtingen en vooral aandacht voor mijzelf. Dat was nodig, maar het leven gaat voort en daar worstel ik mee. Laatst omschreef ik op deze pagina mijn onzekerheid omtrent romantische relaties. Die bewustwording is niet minder geworden. Mijn professionele zelfvertrouwen is nog brozer – om niet te zeggen niet-bestaand. Het herintredingstraject waar ik mee begonnen ben, heeft duidelijk gemaakt waar ik al bang voor was: ik ben nergens voor geschikt. Dan zijn er nog familiebanden die niet lopen. Ik probeer toenadering tot mijn broer te zoeken, maar ik weet niet hoe. Ik heb hem in gebruik niet goed behandeld, heb hem daarvoor misschien nog slechter behandeld en ik heb hem heel onze jeugd gekleineerd. Het was voor hem niet moeilijk afscheid te nemen toen ik in verslaving weggleed. Geheel terecht. Ik ben doodsbang dat er dingen onherstelbaar beschadigd zijn.
Ik ben bang. Ik zie alles wat ik anders had moeten doen. De angst ruikt als onweer op een zomeravond. Het schreeuwt als een breinaald op een krijtbord. Ik proef mijn tekortkoming achter in mijn keel. Ik had het beter moeten doen en dat is niet gelukt. Ik ben bang. Ik zie iedereen die een beetje vertrouwen in mij had dit vertrouwen verliezen. Ik ben bang dat het spiegelpaleis nu definitief op instorten staat. Ik ben bang dat iedere vriend die ik ooit had mij nu vooral lastig vindt. Ik ben bang nooit meer wakker te worden naast een verliefd meisje. Ik ben bang dat mijn broer mij vooral als last ziet. Ik ben bang dat het niet genoeg is. Ik ben bang. Ik ben bang dat het niet gezien wordt – dat het onopgemerkt zal blijven. Angstig staar ik recht in het gezicht van een universum dat mij niets wil gunnen. Angstig schreeuw ik naar een God die mij niet wil horen. Ik kan het niet. Ik kan het niet. Ik maak geen schijn van kans.
De rivier zegt precies niets. Zij stroomt onverschillig voorwaarts. Hier gaat een mens niet uitkomen. Dat kan helemaal niet. De bruine, rottende bladeren fermenteren langzaam aan de oever. Ik ben bang. En hoewel ik bang ben dat jullie mij niet gaan begrijpen, zet ik het toch op papier. Omdat deze totale angst ook niet het antwoord is – maar dat wel is wat ik nu voel.
Ik ben zo godsgruwelijk bang.