“We gaan rechtdoor mama, alleen maar rechtdoor!”
Zelfverzekerd sjeest de kleine kapitein met haar mini-boodschappenkar door de Blokker. De ‘mama’ in kwestie probeert haar kroost nog te sturen, maar tevergeefs: deze kleuter kiest het ruime sop. In draf rent moeder achter haar dochter aan. Het is een jonge vrouw, maar de kringen rond haar ogen en verwilderde knot verraden dat ouderschap niet alleen feest is. Ze glimlacht nog wel: wat moet ze ook anders, geconfronteerd met zoveel levenslust?
Het enthousiasme van het kind staat in schril contrast met de trieste omgeving: een megalomaan winkelcentrum aan de rand van de stad. Het is een zaterdagochtend in december en de lucht is precies zo grijs als de etalages en het winkelend publiek dat ze passeert. Veertig jaar geleden werd dit ontwerp misschien als vooruitstrevend gezien, maar ik vraag me af wat de architect bezielde: hoe kun je jezelf wijsmaken dat dit bouwwerk toekomstbestendig is?
Het mag de pret niet drukken, het vertrouwen in mijn eigen bouwwerk groeit langzaam en ik durf weer te dromen over de dag dat ik definitief in mijn eigen appartement ga wonen. Sinds ik werd ‘vrijgelaten’ heb ik het nog niet echt aangedurfd terug te keren. Er liggen te veel herinneringen. Eigenlijk heb ik sinds het moment dat ik nuchter ben geworden gedacht: er komt een dag dat ik alleen thuis op de bank zit en niet sterk genoeg blijk. Dat mijn fundering drijfzand blijkt. Daarom woon ik sinds mijn klinisch afzwaaien tijdelijk bij mijn ouders. Hoewel mijn moeder zegt dat ik ‘nuchter eigenlijk een prima huisgenoot’ ben, zorgt deze constructie bij mij voor veel schaamte. Je bent tweeëndertig man.
Ik heb dus een missie. Als ik weer in mijn eigen huis wil wonen, moet ik het daar gezellig maken – of in ieder geval leefbaar. Ik moet nieuw servies hebben en vandaag ga ik dat zelf uitzoeken. Nog nooit gedaan. Pannen en borden en tafelgerei? Die krijg je, of die had je al of die koopt je vriendin, in ieder geval: daar ga ik geen moeite in steken. Allemaal alcoholisten-arrogantie en junkie pride, maar die tijd is voorbij.
Dus sjok ik nuchter als een non door de gangen van dit winkelcentrum op zoek naar een citruspers, een fluitketel en een vierdelig bordenset in de juiste tint turquoise. Op een bankje zitten moeder en dochter ondertussen een broodje te eten. Moeder gebruikt het rustmoment om haar knot te fatsoeneren. Kind heeft ergens een rode ballon opgedaan en grijnst me aan met een mond vol chocopasta: een bonk vrolijk snackende onverschrokkenheid. Ik heb een ballon, en wat heb jij?
“Ik heb een bordenset en een citruspers”, mompel ik in mezelf, “…en daar ben ik eigenlijk best blij mee.”
Met gevulde boodschappentas en zelfverzekerde pas loop ik richting uitgang. Ik loop langs de leegstaande winkelpanden, de kale bomen en over het grauwe parkeerterrein. Ik loop dwars door de slagregen en de jagende wind, in één rechte lijn naar de auto. Ik ga naar huis, mijn huis. In mijn verbeelding knikt de kleuter met de ballon instemmend.
“We gaan voorwaarts mama, enkel voorwaarts!”