Ik weet zeker dat ik ‘m gisteren op slot heb gezet! Ik kijk om me heen: de straat ligt verscholen achter een dikke mistbank. Ik kan het heel zeker weten of er vreselijk aan twijfelen, maar dat verandert weinig aan de situatie: de fiets is verdwenen. Gone. Verschwunden. Scomparso. De rook uit de schoorstenen gaat onzichtbaar over in het wolkendek. De fiets stond op slot, maar niet vast – dat is een beginnersfout. Soms heb je van die dagen.
Dat woningbouwtuig hier is niet te vertrouwen met andermans spullen! Ik zwaai met gebalde vuist naar de hemel, het flatgebouw en verder niemand in het bijzonder. Er is ook niemand om naar te zwaaien: het is mistig, ijskoud en half zeven ‘s ochtends. Dat wordt lopen. Het is niet ver, maar ik moet wel opschieten: aan laatkomers heeft de baas een schurfthekel. Een noorderwind steekt op terwijl ik op stevig marstempo aan mijn veldtocht begin.
Ik ben niet gekleed op deze Siberische wandeling. Het ontbreekt een muts en mijn jack is nauwelijks een ‘tussenjas’ te noemen. Mijn handschoenen zijn nog nat van gisteravond. Als iemand dadelijk kritiek heeft op mijn verlate aankomst, mag hij even aan mijn bevroren knuistjes voelen als bewijs van toewijding en arbeidsethos. Wat ik toch over heb voor een loonstrook. Alleen om de huur te betalen. De huur van een flat waar je buurtgenoten er met je fiets vandoor gaan. Ik verkoop wat over is van mijn ziel voor een grijpstuiver. Ik ben een morele prostituee. Een ethisch schandknaapje.
Zo is het even mooi geweest met het melodramatische zelfbeklag. Dit is gewoon een ochtendhumeur. Een ochtendhumeur omdat ik geen koffie in huis had. Omdat ik gisteren in de stromende regen voor een gesloten supermarkt stond – vandaar de natte handschoenen. Een ochtendhumeur omdat mijn fiets is gestolen en ik nu door de kou en de mist moet lopen naar een werkdag waar ik weinig zin in heb. Soms heb je van die dagen.
Na het viaduct volg ik het kanaal waarvan ik de overkant niet kan zien. Mijn humeur komt ook voort uit gedoe rond centjes. Ik heb een financiële meevaller gehad en moet nu uitzoeken of ik niet in de problemen kom met mijn huurtoeslag. Gevoelens van onbehagen ingegeven door een teveel aan geld: dat mag je een luxeprobleem noemen. Eigenlijk word ik altijd chagrijnig van geldzaken: of het nu om een overschot of een tekort gaat. Bij een overschot ben ik bang de fiscus of de FIOD op mijn dak te krijgen – want ik zal het wel niet verdiend hebben – en bij een tekort aan financiële middelen ben ik prikkelbaar omdat krap bij kas zitten gewoon kak is.
Gelukkig is het bijna weekend. Maar wat te doen met deze grauwe vrije dagen? Eigenlijk zou ik vanavond gaan eten bij een meisje waar ik sinds kort kennis aan heb, maar ze appt net dat ze verhinderd is. Het is allemaal nog erg pril, maar ze is fijn gezelschap, mooi en leert me de juiste namen bij de bomen in het park. Dat is de droom toch? En ze heeft vanavond dus geen tijd voor me. Afwijzing op het laatste moment is extra pijnlijk. Ik kan ervoor kiezen dit niet persoonlijk op te vatten, maar daar is het de ochtend niet naar. Soms heb je van die dagen.
In stilte mokkend loop ik de parkeerplaats op. Bij de voordeur zoek ik in mijn tas naar de toegangspas. Een waterig zonnetje spiekt voorzichtig door het wolkendek. Ik vrees dat we het hier vandaag mee moeten doen wat betreft zonneschijn. Is dit hoe anderen zich door de duistere dagen voor kerst worstelen? Met stoïsche mijlslaarzen en in gedachten zachtjes jammerend? Is dat normaal? Dat het tegenzit, maar je niet kunt zien waarom? Dat de betekenis en het doel ervan in nevelen gehuld zijn? Het uitzonderlijke is in ieder geval dat mijn sores van vanochtend niet verbonden zijn met alcohol of drugs. Op geen enkele manier. Er is nul oorzakelijk verband. En dat is dan weer een heel nieuwe ervaring.
Achter mij sluiten de toegangsdeur en de mistige ochtend zich langzaam.
Soms heb je gewoon van die dagen – en die heeft iedereen.